Goederen die kunnen worden overgedragen, kunnen ook worden bezwaard met een recht van pand of hypotheek. Deze zekerheidsrechten geven de schuldeiser een onderpand, bijvoorbeeld bij het verstrekken van een lening of krediet. Ook vorderingsrechten zijn overdraagbaar en kunnen ter zekerheid worden verpand. Dit gebeurt dan ook veelvuldig, met name in de financieringspraktijk.
Partijen kunnen echter onderling afspreken dat vorderingen die zij op elkaar hebben of verkrijgen, niet overdraagbaar zijn. Met andere woorden, de vorderingen kunnen dan niet aan een derde worden overgedragen. Dit is een afspraak die in de praktijk met regelmaat gemaakt wordt, bijvoorbeeld omdat de schuldenaar het niet wenselijk vindt om te worden geconfronteerd met onbekende schuldeisers. Maar betekent zo’n afspraak ook automatisch dat de vorderingen niet aan een derde kunnen worden verpand?
Hierover werd verschillend gedacht en de Hoge Raad had zich hier tot voor kort nog niet over uitgelaten. Enerzijds werd aangenomen dat onoverdraagbaarheid ook direct leidt tot onverpandbaarheid van een vordering. Anderzijds werd verdedigd dat uit de afspraken van partijen moet worden afgeleid of zij de bedoeling hebben gehad om naast overdracht ook verpanding uit te sluiten. In een recent arrest heeft de Hoge Raad de doorslag gegeven. Als een vordering niet kan worden overgedragen, brengt dit automatisch met zich dat de vordering ook niet kan worden verpand. Dit volgt simpelweg uit het feit dat de vordering niet meer overdraagbaar is.
Over de wenselijkheid van bedingen die overdracht of verpanding uitsluiten, bestaat al langer discussie. Met name wordt dit soort afspraken beschouwd als een belemmering voor de financieringspraktijk. Vorderingen die niet kunnen worden verpand, kunnen immers niet worden ingezet als zekerheid. Dat zal doorgaans leiden tot een lagere kredietruimte.
Ook de wetgever heeft zich deze problematiek aangetrokken en daarom is er in 2020 een wetsvoorstel ingediend voor de “Wet opheffing verpandingsverboden”. Deze wet moet de mogelijkheid om overdraagbaarheid of verpanding van een vordering uit te sluiten sterk inperken. De wetgever hoopt hiermee de kredietruimte voor met name het MKB te vergroten. Het wetsvoorstel zelf is kritisch ontvangen. Onder andere de motivering en de uitwerking van de wet blijken te wensen over te laten. Zo vinden velen dat er in de wet te weinig oog is voor de belangen van de schuldenaar van de te verpanden/over te dragen vordering. Op dit moment ligt het voorstel nog bij de Tweede Kamer. Naar alle waarschijnlijkheid duurt het nog wel even voordat de wet werkelijkheid is.