Gedoe tussen aandeelhouders

Een gezamenlijke droom dreigt in dat geval uit te draaien op een nachtmerrie waarin niet langer de onderneming centraal staat, maar het veel meer gaat om elkaar dwars te zitten. Zeker als de aandelen niet gelijk verdeeld zijn kunnen er dan schrijnende situaties ontstaan tussen de eens zo gezamenlijk optrekkende partners. Naast de aandeelhouders dreigt de onderneming dan het slachtoffer te worden. De vraag die in dat geval op komt is wat te doen bij een dergelijke onwerkbare situatie?

Een tweetal voorbeelden.

 

Bij de rechtbank Overijssel speelde in 2017 een kwestie waarin twee familieleden samen een onderneming bestierden. De verhouding was niet bepaald gelijk. Familielid A was de bestuurder van de onderneming en hield 70 % van de aandelen. Familielid B was sedert 2000 werknemer maar had in 2005 van A 30 % van de aandelen overgenomen tegen betaling van een bedrag van € 73.500,00. A was en bleef de bestuurder van de onderneming. A had het dus voor het zeggen. Aan verzoeken om een meer gelijkwaardige situatie te creëren door overdracht van een aanvullende 20 % aandelen heeft A geen gehoor willen geven. Daarnaast besloot A als meerderheidsaandeelhouder dat dividend uitkeren niet aan de orde was zodat het inkomen van  B beperkt bleef tot diens salaris. Kennelijk was B daar niet tevreden mee, want diverse verzoeken om dan het salaris te verhogen en/of andere aanvullende arbeidsvoorwaarden te scheppen werden door A afgewezen. Saillant detail daarbij was dat de reden voor het niet instemmen met een dividend uitkering en /of verhogen van het salaris zou zijn gelegen in de liquiditeitspositie van de onderneming, terwijl bleek dat de liquiditeitspositie juist onder druk kwam te staan door rekening-courant opnames van A. Een breuk kon niet uitblijven. Eerst werd de arbeidsovereenkomst van B na onderling overleg beëindigd. Nadien werden de aandelen echter niet overgenomen zodat B met zijn kapitaal in een onderneming bleef zitten zonder concreet uitzicht op rendement.

 

Bij de rechtbank Gelderland speelde een kwestie waarin twee aandeelhouders de aandelen van een tweetal BV’s gelijkelijk had verdeeld. Ieder hield dus 50 % van beide vennootschappen. Beide aandeelhouders vormden ook voor beide vennootschappen gezamenlijk het bestuur. In de praktijk betekende dit dat bestuurder/aandeelhouder A de leiding had over de ene vennootschap en aandeelhouder/bestuurder B had de leiding over de andere vennootschap. Op enig moment ontstond er onenigheid tussen de beide aandeelhouders. Dit leidde ertoe dat aandeelhouder A het aan aandeelhouder B onmogelijk maakte om inzicht te krijgen in de boekhouding van de door hem geleide vennootschap. Daarnaast werden er diverse betalingen gedaan (boven de individuele bevoegdheid van één bestuurder), in strijd met de wil van aandeelhouder B en werden er door A namens de vennootschap overeenkomsten gesloten die waren voorbehouden aan de bevoegdheid van de bestuurders gezamenlijk. Ook hier geldt dat een breuk onvermijdelijk werd.

 

Wat te doen als je mede-aandeelhouder het voor het zeggen heeft? Moet je je neerleggen bij het feit dat hij of zij de beslissende stem heeft? En als je blijft zitten met een pakket aandelen terwijl de onderneming wordt geleid op een wijze die bepaald niet in jouw belang is? Zeker bij een BV valt er niet zo maar een derde geïnteresseerde te vinden voor een pakket (minderheids)aandelen.  

 

De wet biedt de aandeelhouder een aantal mogelijkheden op het moment dat hij of zij wordt geconfronteerd met de hiervoor beschreven situaties. Enerzijds kan een aandeelhouder een vordering tot ‘uittreding’ instellen tegen de mede aandeelhouder(s). Dit betekent dat aan de rechter wordt verzocht om de medeaandeelhouder(s), of in sommige gevallen de vennootschap zelf, te verplichten de aandelen van de aandeelhouder die niet langer verbonden wil blijven over te nemen tegen een door de rechter te bepalen prijs. Bij het bepalen van de prijs kan de rechter zelfs een verhoging toepassen in verband met de gedragingen van de medeaandeelhouder(s).  Het vonnis houdt gelijk de verplichting in om te betalen en kan zo nodig via een deurwaarder worden afgedwongen.

 

Anderzijds biedt de wet aan de aandeelhouder de mogelijkheid om een vordering tot ‘uitstoting’ in te stellen. Dit betekent dat de aandeelhouder die geconfronteerd wordt met een mede-aandeelhouder, die door zijn of haar gedragingen het belang van de vennootschap schaadt  of heeft geschaad,  de rechter kan verzoeken om de medeaandeelhouder te dwingen zijn of haar aandelen over te dragen. Het vonnis houdt enerzijds de verplichting tot levering van de aandelen in, en anderzijds de verplichting tot betaling. 

 

De voorwaarden voor de toewijzing van deze vorderingen zijn uiteraard fors. In feite komt het er voor wat betreft de uittreding  immers op neer dat iemand wordt gedwongen om tegen zijn wil, en dus in strijd met het beginsel van de contractsvrijheid, aandelen te kopen. Voor wat betreft de uitstoting komt de vordering feitelijk neer op onteigening. De rechter zal dus met de nodige terughoudendheid om moeten gaan met deze vorderingen.

 

Naast deze mogelijkheden biedt de wet de rechter onder omstandigheden de mogelijkheid om een bestuurder te schorsen en om de aandeelhouder te verplichten zijn of haar aandelen  tijdelijk aan een derde over te dragen, terwijl een onderzoek plaats vindt naar de gang van zaken binnen de onderneming. Over deze laatste mogelijkheden zal binnenkort een separaat artikel verschijnen.

 

Heeft u vragen over het bovenstaande? Of over andere onderwerpen op het gebied van ondernemingsrecht? Neem dan contact op met mr. Arnold Gras.

overleg

Gepubliceerd op

27-03-2018

Rechtsgebieden

Ondernemingsrecht