De huurder is het hier niet mee eens en voert verweer. Bij de kantonrechter gaat het om de vraag in hoeverre er sprake is van schade en of deze schade aan de huurder kan worden toegerekend. De kantonrechter heeft het gehuurde zelf bezocht zodat deze met eigen ogen heeft kunnen zien wat de staat van de bedrijfsruimte is.
Eén van de twistpunten is de tegelvloer. Deze is door de huurder bij het einde van de huurovereenkomst in de olie gezet. Niet alle tegels zijn even glimmend. Volgens de kantonrechter betekent dit niet dat er op deze tegels dan geen olie is aangebracht. De kantonrechter heeft evenmin geconstateerd dat de vloer zou zijn verruïneerd. In hoger beroep heeft de verhuurder hierover geklaagd, maar onvoldoende gesteld welke schade er aan de tegels zou zijn toegebracht. Ook het hof komt daarom tot het oordeel dat niet gebleken is dat er schade aan de vloer is ontstaan. De overige onderdelen die volgens de verhuurder zouden zijn beschadigd, kan de verhuurder ook niet bewijzen. Er is namelijk bij aanvang van de huurovereenkomst geen beschrijving gemaakt van de beginsituatie. Het is daarom niet aan te tonen dat de gestelde schade door de huurder is veroorzaakt of dat het gehuurde zich bij aanvang ook al in een dergelijke staat bevond.
Deze uitspraak toont aan hoe belangrijk het is om als verhuurder bij aanvang van een huurovereenkomst een opnamestaat op te (laten) stellen. Zo kunt u als verhuurder namelijk altijd bewijzen hoe het gehuurde aan de huurder ter beschikking is gesteld. Als het gehuurde bij het einde van de huurovereenkomst dan in een slechtere staat verkeert, kunt u dat bewijzen en kan dat de huurder in beginsel worden toegerekend.
De hele uitspraak leest u hier.