Als een schuldeiser zich wil beroepen op een gebrek in een prestatie van een schuldenaar is het raadzaam om als schuldeiser tijdig actie te ondernemen. Over het algemeen is een schuldeiser immers gebonden aan de klachtplicht van artikel 6:89 BW: een schuldeiser die niet binnen bekwame tijd na het ontdekken van het gebrek of nadat het gebrek redelijkerwijs ontdekt had moeten worden, ter zake heeft geprotesteerd bij de schuldenaar, kan zijn aanspraken verliezen.
In deze uitspraak van de week wordt een voormalig bestuurder van een vennootschap door de vennootschap aansprakelijk gehouden wegens onbehoorlijk bestuur (artikel 2:9 BW). De voormalig bestuurder verweert zich tegen de aansprakelijkheidsactie door een beroep te doen op de klachtplicht van artikel 6:89 BW; de vennootschap zou niet tijdig genoeg hebben geklaagd over het handelen van de voormalig bestuurder, zodat enige aanspraak op grond van onbehoorlijk bestuur niet meer aan de vennootschap toe komt.
De rechtsverhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon
Bij de benoeming van een bestuurder ontstaat er tussen de bestuurder en de rechtspersoon een rechtspersonenrechtelijke rechtsverhouding die onder meer meebrengt dat de bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Een bestuurder die zijn taak als bestuurder niet behoorlijk vervult, is daarvoor op grond van artikel 2:9 BW jegens de rechtspersoon aansprakelijk als de bestuurder een ernstig verwijt is te maken. Het gaat hier aldus om interne bestuurdersaansprakelijkheid. Alleen de rechtspersoon kan hier een beroep op doen, waarbij de rechtspersoon over het algemeen wordt vertegenwoordigd door diens bestuurders.
Beoordeling door de Hoge Raad
De Hoge Raad maakt korte metten met het beroep van de voormalig bestuurder op de klachtplicht. Zo valt de klachtplicht volgens de Hoge Raad niet te rijmen met de hiervoor benoemde aard van de rechtsverhouding tussen de bestuurder en de rechtspersoon. Het aannemen van een klachtplicht in deze situatie, zou kunnen meebrengen dat de voormalig bestuurder als vertegenwoordiger van de rechtspersoon zélf tijdig had moeten klagen over het eigen handelen. De Hoge Raad oordeelt dat het een rechtspersoon bezwaarlijk kan worden tegengeworpen dat de betreffende bestuurder dat tijdens zijn aanstelling nalaat. Hetzelfde geldt voor de medebestuurders, nu onder meer de collegiale verhoudingen binnen het bestuur kunnen worden bemoeilijkt als het vereist zou zijn om binnen bekwame tijd te protesteren tegen onbehoorlijke taakvervulling van de voormalig bestuurder.
Het verweer van de voormalig bestuurder gaat aldus niet op: de volledige uitspraak leest u hier.
Indien u meer wenst te weten over de interne bestuurdersaansprakelijkheid van artikel 2:9 BW, neem dan contact op met BENK Advocaten!